EY: Box 3 van de inkomstenbelasting – meer (on)duidelijkheid

Box 3 van de inkomstenbelasting – meer (on)duidelijkheid

 

Box 3 in een notendop

In box 3 van de inkomstenbelasting wordt kortgezegd belasting geheven over het inkomen op vermogen van particulieren. Hoewel dit in de basis niet zo ingewikkeld klinkt, is het dat in de praktijk wel degelijk. In 2001 werd om die reden een fictief rendement geïntroduceerd: belastingbetalers werden geacht een bepaald rendement te halen over hun vermogen. Daarbij gold dat sinds 2017 dat mensen met een hoger vermogen, ook werden geacht een (relatief) hoger rendement te behalen. Over dat fictieve rendement werd vervolgens belasting geheven. In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld particulieren met veel spaargeld waarop de afgelopen jaren weinig (of geen) rente werd ontvangen, kon dit leiden tot belasting over een fictief rendement dat in werkelijkheid niet werd behaald. En dat voelde natuurlijk niet goed.

 

Kerstarrest

Op 24 december 2021 wees de Hoge Raad arrest over de box 3-heffing over 2017 en 2018, beter bekend als het Kerstarrest. Kort en wel: de box 3-heffing over die jaren kwam in strijd met het Europese recht op ongestoord genot van eigendom en het discriminatieverbod. Voor gevallen waarin het werkelijke rendement lager was dan het fictieve rendement, moest door de overheid ‘rechtsherstel’ worden geboden.

 

Wet rechtsherstel box 3 en Overbruggingswet

Als reactie op dit arrest, werd de Wet rechtsherstel box 3 (“herstelwet”) ingevoerd. Deze herstelwet was bedoeld om, voor de jaren 2017 – 2022, box 3 in overeenstemming te brengen met het Kerstarrest. Ook deze herstelwet veronderstelt een fictief rendement op vermogen, maar tot op zekere hoogte wordt rekening gehouden met de samenstelling van het vermogen. Zo wordt het vermogen in box 3 onderverdeeld in drie categorieën, die elk een eigen fictief rendementspercentage kennen dat jaarlijks wordt vastgesteld:

 

  1. Banktegoeden à hier gaat het vrijwel alleen om bankrekeningen. Het fictieve rendement hierop sluit aan bij de gemiddelde rente op de spaarrekening (2022: 0,00%);
  2. Overige bezittingen à hier gaat het om alle bezittingen, die geen banktegoeden zijn. Het fictieve rendement wordt jaarlijks bepaald en sluit aan bij het gemiddelde rendement over divers vermogen zoals aandelen, obligaties en vastgoed (2022: 5,53%);
  3. Schulden à voor de schulden wordt aangesloten bij de gemiddelde rente op hypotheekschulden (2022: 2,28%).

 

Ook de Overbruggingswet box 3 (“overbruggingswet”), die geldt vanaf 2023, gaat uit van bovenstaande verdeling in drie categorieën (met enkele beperkte aanpassingen). Deze wet is – zoals de naam al zegt – bedoeld als overbrugging om uiteindelijk op een wettelijke heffing over werkelijk rendement uit te komen. Een conceptvoorstel hiertoe is in september 2023 gepubliceerd en zou – zo was en is de verwachting – sowieso niet eerder dan 2027 in werking kunnen treden.

 

Met de herstel- en overbruggingswet wordt met name voor spaarders de grofheid uit het systeem gehaald omdat de fictie beter aansluit op wat banken daadwerkelijk aan spaarrente zullen vergoeden. Voor beleggers blijft het systeem echter min of meer hetzelfde als voorheen.

 

Arrest Hoge Raad

Het was dan ook wachten tot een nieuw oordeel van de rechter. Op 6 juni 2024 heeft de Hoge Raad zich in diverse zaken uitgelaten over de herstelwet. In het kort: ook de herstelwet is in strijd met het discriminatieverbod en het recht op ongestoord genot van eigendom, omdat deze nog steeds uitgaat van fictieve rendementen (in tegenstelling tot het werkelijke rendement). Deze strijdigheid geldt – zo geeft de Hoge Raad direct aan – ook voor de overbruggingswet, omdat deze eenzelfde systematiek kent.

 

Dit betekent in de praktijk dat belastingplichtigen, in situaties waarin het werkelijk rendement lager is dan het fictieve rendement, recht hebben op een andere vorm van herstel dan uit de herstelwet volgt. Op die manier worden zij belast over hun werkelijke rendement.

 

In tegenstelling tot het Kerstarrest geeft de Hoge Raad direct zelf meteen richtlijnen van wat onder werkelijk rendement verstaan moet worden. Zo moeten ook onder meer ook ongerealiseerde waardeontwikkelingen van beleggingen worden meegenomen. Kosten zijn daarentegen – op rente na – niet aftrekbaar.

 

Is het werkelijk rendement hoger? Dan verandert er niets. De belastingheffing kan alleen lager worden op basis van deze arresten, niet hoger.

 

En nu? Nog even geduld

Op 18 juli 2024 heeft het kersverse kabinet een eerste duiding gegeven van de arresten van de Hoge Raad. Hieruit leiden wij het volgende af:

 

  • Het is aan de belastingplichtige om aan te tonen dat het werkelijk rendement lager is dan het fictieve rendement. Om hierbij te helpen, werkt de Belastingdienst aan een online formulier: het formulier Opgaaf Werkelijke Rendement (“OWR”);
  • Voorlopig hoeft een belastingplichtige niks te doen: vanaf oktober 2024 kan een informatiebrief van de Belastingdienst worden verwacht met vervolgstappen;
  • De Belastingdienst moet de systemen klaarmaken voor het formulier OWR. De huidige planning daarvoor is de zomer van 2025. Het geduld wordt dus nog even op de proef gesteld.
  • Over de planning voor een nieuw wettelijk systeem op basis van werkelijk rendement wordt niets gezegd. Ondanks dat de huidige situatie voor de overheid zeer ongunstig uitpakt, gaan wij er dus vooralsnog vanuit dat dit nog steeds op zijn vroegst 2027 wordt.

 

Al met al houdt box 3 de (fiscale) gemoederen al enkele jaren bezig en naar verwachting zal dit de komende jaren niet anders zijn. In de tussentijd kan het in ieder geval nooit kwaad om de persoonlijke fiscale positie nog eens goed te (laten) bekijken.

 

Dit is een partnerartikel door EY. Wil je op de hoogte blijven van de fiscale ontwikkelingen? Schrijf je dan in voor de EY-nieuwsbrief via deze link: subscribe now.